Rosalind & Mina



Handwaardering

Voor handwaardering gebruiken we de volgende metrieken:

Handwaarderingsmetriek Vooral gebruikt voor
punten verdeelde handen en algemeen
verliezers steunen van partner's kleur en tweekleurenspellen
speelslagen eenkleurenspellen
quick tricks uitsluitend in combinatie met andere metrieken
diverse metrieken en principes
varieert

Bergen, 2002Diamond, 2015; Hoogenkamp, 2007; Heemskerk, 2006; Rubens, 1969: 4–10; Kelsey, 1971: 45–58

Punten

Met ʻpuntʼ bedoelen wij de eenheid in elke formele handwaarderingsmetriek waarin er tien honneurpunten per kleur zijn, zoals de traditionele van Milton Work:

A = 4, K = 3, Q = 2, J = 1

maar ook bijvoorbeeld een verbeterde puntentelling, bekend als ʻBUM-RAPʼ:

A = 4½, K = 3, Q = 1½, J = ¾, 10 = ¼

Een vereenvoudigde versie van deze BUM-RAP telling bereiken we, uitgaande van de traditionele Milton Work puntentelling, door:

Nadelen en tekortkomingen van de traditionele (Milton Work) puntentelling zijn onder meer:

De eerste twee punten kunnen we redelijk ondervangen door (in grensgevallen) de BUM-RAP telling aan te houden, en door bovendien altijd onze quick tricks te tellen; dit laatste ondervangt tevens het derde punt.

Diamond, 2015: 21–39; Bergen, 2002: 8

Geen puntenkul

We spelen geen ‘puntenkul’: in dit web vermelde puntengrenzen gelden niet absoluut maar dienen slechts als indicatie van de speelkracht; bijvoorbeeld een aanduiding als ‘15–17’ wil zeggen: inclusief goede 14 of slechte 18 en exclusief slechte 15 of goede 17 punten. Iets dergelijks geldt ook voor de andere handwaarderingsmetrieken.

Verliezers

Verliezers Typische bieding
10
9
  • gezonde verhoging opening: 1-2
  • mixed raise opening: 1-3
  • preëmptieve verhoging van volgbod
8
  • limietverhoging opening: 1-2-2-2
  • mixed raise volgbod: (1)-1-(pas)-3
  • minimaal volgbod op eenhoogte
7
  • mancheverhoging opening: 1-2-2-4
  • limietverhoging volgbod: (1)-1-(pas)-2SA
  • minimale onevenwichtige opening
6
  • slempoging op opening: 1-2-2-3
  • manchepoging opener: 1-2-3
  • limietverhoging door opener: 1-1-3
5
  • mancheherbieding opener: 1-2-4
  • degelijke Ghestem
4
  • slempoging opener: 1-2-4
3

De ‘verliezer’ is de eenheid in de formele handwaarderingsmetriek ‘Losing Trick Count’ (LTC). Het aantal verliezers in een hand is formeel gedefinieerd als het aantal tophonneurs dat partner moet hebben om samen eerste, tweede en derde controle in alle vier kleuren te hebben.

Bijvoorbeeld de hand Axxxx KQx Qx AKQ telt vijf verliezers: twee in  (partner heeft KQ nodig), een in  (aas nodig), twee in  (AK nodig) en geen enkele in . Merk op dat  Q niet telt als ‘non-verliezer’, want deze dupliceert met de doubleton in dezelfde kleur.

Informeler: een verliezer is elke kaart behalve aas, heer (niet sec), vrouw (niet sec of tweede) of de vierde en volgende kaart in een kleur.

Een ‘verliezer’ is dus niet hetzelfde als een te verliezen slag.

Merk op: hoe minder verliezers, hoe sterker de kaart.

Mijlpalen voor verliezers

De tabel rechts presenteert voorbeelden van typische biedingen per aantal verliezers en kan dienen om hierin ‘prijsbewust’ te worden.

Regel van 24

Als het aantal verliezers in beide handen bekend is, geeft de volgende regel een schatting van het aantal te maken slagen met een goede troeffit:

Aantal te maken slagen = 24  aantal eigen verliezers ‒ aantal verliezers partner

Bijvoorbeeld: We tellen vijf verliezers, openen 1, en partner verhoogt tot 2, wat negen verliezers toont. De regel van 24 suggereert nu dat we 24 ‒ 5 ‒ 9 = 10 slagen kunnen maken en dus 4 mogen herbieden.

Toepassing van verliezers

Verliezers zijn vooral nuttig in de waardering van de hand:

Voordeel van handwaardering naar verliezers is dat deze metriek uitstekend rekening houdt met de verdeling en ook met duplicatie binnen de hand (K sec, Q doubleton).

Gevaar van handwaardering naar verliezers is dat deze metriek de neiging heeft de speelkracht te overschatten van onevenwichtige handen met een niet-uitzonderlijke, bijvoorbeeld slechts achtkaarts troeffit.

Bijstellingen

Een evident nadeel is dat de basismetriek geen onderscheid maakt tussen aas, heer en vrouw. Hiervoor (en voor andere tekortkomingen) zijn in de literatuur allerlei soms ingewikkelde bijstellingen voorgesteld. De eenvoudigste is: kijk naar het verschil tussen het aantal azen en het aantal vrouwen, trek voor elke twee azen meer dan vrouwen een verliezer af, tel voor elke twee vrouwen meer dan azen een verliezer bij.

Kelder, 1986; Rubens, 1969: 3843; Diamond, 2015: 41–67

Speelslagen

Speelslagen Typische bieding
5
  • gemiddelde zwakke twee
  • lichte drie-opening
6
  • minimale herbieding: 1-1-2
  • degelijke niet-kwetsbare drie-opening
7
  • sprongherbieding: 1-1-3
  • ‘ouderwetse’ kwetsbare drie-opening
8
  • mancheherbieding: 1-1-3SA
  • Namyats-opening
9
  • bijna-mancheforcing: 2-2-2-2SA-3
10
  • mancheforcing eenkleurenspel

De ‘speelslag’ als eenheid in een handwaarderingsmetriek is een slag te maken zonder hulp van partner met de langste kleur als troef, uitgaande van de meest waarschijnlijke verdeling van de uitstaande kaarten; bijvoorbeeld: met een zeskaart uitgaan van een doubleton bij partner en 3-2 uitstaande kaarten.

Speelslagen vormen een informele handwaarderingsmetriek: de speelslagen worden niet geteld volgens een vast algoritme maar ‘op z'n janboerenfluitjes’.

Mijlpalen voor speelslagen

De tabel rechts presenteert voorbeelden van typische biedingen per aantal speelslagen:

Toepassing van speelslagen

Speelslagen zijn met name te gebruiken voor de waardering van eenkleurenspellen met ten minste een zeskaart.

De Wit en Westra, 2017: 13–14 (basisregels voor speelslagen)

Quick tricks

Quick tricks vormen een formele handwaarderingsmetriek die uitsluitend wordt gebruikt in combinatie met andere metrieken.

Quick tricks worden geteld volgens de volgende limitatieve opsomming:

AK = 2, AQ = 1½, A = 1, KQ = 1, K+ = ½

Er zijn geen andere combinaties van tophonneurs die (meer) quick tricks waard zijn, bijvoorbeeld: QJx = 0, AKQ = 2 quick tricks.

Mijlpalen voor quick tricks

Er zijn twee mijlpalen waarin quick tricks een hoofdrol spelen:

Deze mijlpalen geven tevens een idee wanneer een hand relatief ‘veel’ quick tricks bevat. Bijvoorbeeld een hand van zes punten, te weten AQ+ en op, bevat met anderhalve quick trick relatief veel quick tricks; een hand van dertien punten met anderhalve quick trick bevat relatief weinig quick tricks.

Toepassing van quick tricks

Het is altijd een goed idee het aantal quick tricks in de hand te tellen. Relatief veel quick tricks in verhouding tot de speelkracht volgens andere handwaarderingsmetrieken maken de hand beter, relatief gebrek aan quick tricks maakt de hand slechter.

Quick tricks zijn met name nuttig in de waardering van de hand voor:

Bergen, 2002: 9; Kleinman, 2007: 43

Diverse metrieken en principes van handwaardering

Wet van totaal aantal slagen
Regel van perfect minimum
Binnen- en buitenplaatjes
Principe van één tekortkoming

Wet van totaal aantal slagen

De Wet van het totaal aantal slagen (Engels: Law of Total Tricks) wil dat de som van de aantallen slagen die beide partijen kunnen maken, elk in hun eigen beste troeffit, bij benadering gelijk is aan de som van hun aantallen troeven. Dit geldt slechts bij benadering en behoudens allerlei bijstellingen, maar het klopt door de bank genomen redelijk, namelijk meestal binnen één slag.

SA spelen geldt voor toepassing van De Wet als equivalent aan zeven ‘troeven’.

De Wet is met name toepasbaar in competitieve situaties ten behoeve van de keuze tussen doorbieden, passen of doubleren.

 Cohen, 1992

Regel van perfect minimum

De regel van perfect minimum (van Culbertson) geldt voor mogelijke manche- of slempogingen en stelt:
Rubens, 1969: 43–48

Binnen- en buitenplaatjes

Het principe van binnen- en buitenplaatjes (Engels: ‘in-and-out valuation’) wil dat, bij hetzelfde totale honneurbezit, het beter is secundaire honneurs (Q, J) in partners kleur te hebben en primaire, met name azen, ernaast, liever dan andersom.

Bijvoorbeeld: als partner 1 opent, is Q32 A32 beter dan A32 Q32. Immers, in partners kleur is de vrouw altijd nuttig, een aas is ook altijd wel nuttig, maar een vrouw ernaast kan waardeloos zijn.

Heemskerk, 2006; Rubens, 1969: 29–35

Principe van één tekortkoming

Het principe van één tekortkoming (Engels: One Flaw) wil dat we voor een bod één tekortkoming mogen hebben, maar niet meer dan één.

Bijvoorbeeld: voor een 1SA-opening mogen we hebben: een ongedekte doubleton, een vijfkaart hoog, of een 5422-verdeling maar niet twee of meer van zulke contra-indicaties tegelijk.

Dit ‘principe’ is meer een zachte richtlijn in grensgevallen dan een regel.


Copyright © 2000–2019 Rosalind Hengeveld.

Rosalind Hengeveld